Op 1 januari 2013 is de Wet vereenvoudiging regeling UWV ingevoerd. De belangrijkste aanpassing is de afschaffing van de mogelijkheid om de zogenaamde fictieve opzegtermijn via een pro forma ontbindingsprocedure, met één maand te verkorten.
De fictieve opzegtermijn is het termijn die het UWV toepast bij het bepalen van de ingangsdatum van een WW-uitkering. Deze wachttijd komt bij een pro forma ontbinding vaak neer op de opzegtermijn verminderd met één maand. Door de opzegtermijn met één maand te verkorten werd de arbeidsovereenkomst één maand eerder beëindigd en kon de werknemer eerder aanspraak maken op een WW-uitkering. Daarnaast was het voor de werkgever voordeliger de griffiekosten voor een ontbindingsprocedure te betalen, dan één maand extra salaris. De Wet vereenvoudiging regeling UWV brengt hier verandering in.
Vanaf 1 januari 2013 is de opzegtermijn, als de werknemer wordt ontslagen via de ontbindingsprocedure, gelijk getrokken met de opzegtermijn als het dienstverband eindigt met wederzijds goedvinden.
Het voorgaande betekent dat als de arbeidsovereenkomst via een pro forma ontbindingsprocedure eindigt, niet langer één maand mag worden afgetrokken van de (fictieve) opzegtermijn die voor de werknemer geldt.
Met andere woorden: de werknemer kan hierdoor pas later aanspraak maken op een WW-uitkering, want de WW-uitkering gaat immers in nadat de (fictieve) opzegtermijn is verstreken.
De werkgever dient er dus rekening mee te houden, dat de werknemer één maand meer ontslagvergoeding zal gaan vorderen bij een pro forma ontbindingsprocedure.
Tot slot bevat de wet wel een overgangsregeling. De kortingsmaand geldt nog wel in de gevallen waarbij de werkgever het ontbindingsverzoek vóór de inwerkingtreding (1 januari 2013) van de wet heeft ingediend.
Bron: www.uwv.nl