dinsdag 15 januari 2013

Geen maand korting op (fictieve) opzegtermijn bij pro forma ontbinding


Op 1 januari 2013 is de Wet vereenvoudiging regeling UWV ingevoerd. De belangrijkste aanpassing  is de afschaffing van de mogelijkheid om de zogenaamde fictieve opzegtermijn via een pro forma ontbindingsprocedure, met één maand te verkorten.  

De fictieve opzegtermijn is het termijn die het UWV toepast bij het bepalen van de ingangsdatum van een WW-uitkering. Deze wachttijd komt bij een pro forma ontbinding vaak neer op de opzegtermijn verminderd met één maand. Door de opzegtermijn met één maand te verkorten  werd de arbeidsovereenkomst één maand eerder beëindigd en kon de werknemer eerder aanspraak maken op een WW-uitkering. Daarnaast was het voor de werkgever voordeliger de griffiekosten voor een ontbindingsprocedure te betalen, dan één maand extra salaris. De Wet vereenvoudiging regeling UWV brengt hier verandering in.  

Vanaf 1 januari 2013 is de opzegtermijn, als de werknemer wordt ontslagen via de ontbindingsprocedure, gelijk getrokken met de opzegtermijn als het dienstverband eindigt met wederzijds goedvinden. 

Het voorgaande betekent dat als de arbeidsovereenkomst via een pro forma ontbindingsprocedure eindigt, niet langer één maand mag worden afgetrokken van de (fictieve) opzegtermijn die voor de werknemer geldt. 

Met andere woorden: de werknemer kan hierdoor pas later aanspraak maken op een WW-uitkering, want de WW-uitkering gaat immers in nadat de (fictieve) opzegtermijn is verstreken. 

De werkgever dient er dus rekening mee te houden, dat de werknemer één maand meer ontslagvergoeding zal gaan vorderen bij een pro forma ontbindingsprocedure. 

Tot slot bevat de wet wel een overgangsregeling. De kortingsmaand geldt nog wel in de gevallen waarbij de werkgever het ontbindingsverzoek vóór de inwerkingtreding (1 januari 2013) van de wet heeft ingediend. 

Bron: www.uwv.nl 

donderdag 10 januari 2013

RVOI-geschillen naar de Raad van Arbitrage voor de Bouw


Indien partijen een overeenkomst sluiten op basis van de RVOI (Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau), zullen eventuele daaruit voortvloeiende geschillen als regel worden opgelost door arbitrage. Een deskundige, vlotte en betaalbare manier om een geschil te beslechten. 

Het aantal contracten waarin de RVOI van toepassing wordt verklaard neemt echter gestaag af sinds de invoering van de DNR (De Nieuwe Regeling). Daarmee neemt ook het aantal geschillen af dat conform de arbitrageclausule uit de RVOI wordt beslecht. Het geringe aantal geschillen dat jaarlijks nog op basis van de RVOI aanhangig wordt gemaakt rechtvaardigt niet langer het zelfstandig voortbestaan van de Commissie van Geschillen van KIVI NIRIA als geschilbeslechtende instantie daarvoor. 

Met ingang van 2 januari 2013 gaat de Raad van Arbitrage voor de Bouw RVOI-geschillen afwikkelen. Daartoe treedt een nieuw reglement van de Commissie van Geschillen in werking. Dit reglement verwijst naar het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw voor de wijze van geschilbeslechtiging. Geschillen op grond van de RVOI dienen daarom vanaf die datum bij de Raad van Arbitrage aanhangig te worden gemaakt. 

Met het oog op de beslechting van deze geschillen zijn door de Raad van Arbitrage vier extra arbiters benoemd met specifieke technische deskundigheid op de vakgebieden die vaak aan de orde zijn in geschillen die op grond van de RVOI aan de orde worden gesteld.

De Commissie van Geschillen blijft in functie voor de afwikkeling van geschillen die vóór 2 januari 2013 aanhangig zijn gemaakt. Deze lopende geschillen worden onverkort conform het oude reglement afgewikkeld. 

Bron: www.raadvanarbitrage.nl