donderdag 28 februari 2013
Ongerechtvaardigde verrijking?
Recent heeft de rechtbank ‘s- Gravenhage moeten beoordelen of de vordering van de curator op basis van ongerechtvaardigde verrijking toegewezen kan worden.
Feiten
Roos Bouw is een onderneming die zich onder meer bezig hield met het doen bouwen van woningen. In 2006 heeft Roos Bouw een aannemingsovereenkomsten gesloten voor de bouw van 27 herenwoningen te Sassenheim.
Op de aannemingsovereenkomsten zijn de algemene voorwaarden voor eengezinshuizen van toepassing waaronder de garantie- en waarborgregeling van de Stichting Garantie Instituut Woningbouw (GIW).
Op 18 september 2007 is Roos Bouw, ten tijde van de bouw van de woningen, failliet gegaan. Op grond van de aannemingsovereenkomst mag het eerste termijn van de aanneemsom gedeclareerd worden bij het gereedkomen van de ruwe begane grondvloer. Dit bedraagt 20% van de aanneemsom, aldus € 30.000,-.
De curator verzoekt de kopers het eerste termijn van de aanneemsom te betalen omdat de ruwe begane grondvloer door Roos Bouw vóór het faillissement is gerealiseerd. De kopers betalen niet en de curator spant een procedure aan.
Ongerechtvaardigde verrijking
De curator heeft zijn vordering onder andere gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. Om deze grondslag te laten slagen moet er aan vier vereisten zijn voldaan. Er moet sprake zijn van: 1. een verrijking van de kopers, 2. waardoor de curator schade heeft geleden (boedel is verarmd), 3. er moet een causaal verband bestaan tussen de verrijking en de verarming 4. de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn.
ad 1. Een verrijking van de kopers
De kopers hebben betoogd dat zij niet zijn verrijkt, nu zij de met Roos Bouw overeengekomen aanneemsommen volledig aan Woningborg hebben voldaan, inclusief de eerste termijnen. De rechtbank is van oordeel dat deze keuze van de kopers voor rekening van kopers dient te blijven. Uit de GIW garantie is namelijk niet gebleken dat de kopers verplicht zijn het eerste termijn aan woningborg te voldoen. Met andere woorden de kopers kunnen niet een onverplichte betaling aan Woningborg aanvoeren ter onderbouwing van hun stelling dat zij niet zijn verrijkt.
ad 2. De curator heeft schade geleden (boedel is verarmd).
De kopers betwisten dat de boedel/curator is verarmd. De kopers betogen dat de curator de schade voor de boedel juist heeft beperkt door de aannemingsovereenkomsten niet te laten doorlopen. Wanneer de curator de overeenkomsten wel zou hebben voortgezet dan had hij de eerste termijnen (en de overige termijnen) kunnen incasseren. Daartegenover is de curator dan wel verplicht om de woningen van de kopers te laten afbouwen. Volgens de kopers heeft de afbouw van de woningen aanzienlijk meer gekost dan het totale bedrag van de aanneemsommen die met Roos Bouw waren overeengekomen. Kortom, de boedel heeft geen schade geleden.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen en er wel degelijk sprake is van een verarming van de boedel. De verarming van de boedel is namelijk gelegen in de werkzaamheden die Roos Bouw vóór het faillissement heeft verricht waarvoor de boedel geen vergoeding heeft ontvangen. Dat de curator de schade heeft beperkt door de overeenkomsten niet te laten doorlopen, laat onverlet dat de boedel voor het bedrag van de niet betaalde werkzaamheden is verarmd.
ad 3. Causaal verband.
De rechtbank is van oordeel dat de verrijking van de kopers voor de verarming van de curator/boedel heeft gezorgd. De kopers hebben de werkzaamheden die Roos Bouw vóór faillissement heeft verricht, niet betaald waardoor de boedel is verarmd.
ad 4. De verrijking moet ongerechtvaardigd zijn
Tenslotte betwisten de kopers dat de verrijking ongerecht-vaardigd is. Volgens de kopers ligt de rechtvaardiging van de verrijking in de rechtshandeling van de curator dat hij de aannemingsovereenkomsten niet laat voortduren. De rechtbank verwerpt eveneens dit betoog. Het artikel waar de kopers een beroep op doen is niet bedoeld om een grondslag te creëren voor een vermogensverschuiving als het onderhavige.
Conclusie
Het voorgaande betekent, dat naar het oordeel van de rechtbank aan alle vereisten voor ongerechtvaardigde verrijking is voldaan. De kopers dienen aan de curator de bedragen te betalen ter hoogte van de door hen genoten verrijking. Daarvoor dient te worden begroot wat de waarde is van de door Roos Bouw verrichte werkzaamheden vóór de datum van faillissement.
LJN: BX6437
dinsdag 26 februari 2013
Betalingstermijnen wettelijk vastgelegd
Vanaf 16 maart 2013 zullen de betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en overheden wettelijk worden vastgelegd.
Betalingstermijnen tussen bedrijven onderling (B2B).
Binnen 30 dagen
Heeft u niets afgesproken of contractueel geregeld, dan moet binnen 30 dagen na de factuurdatum worden betaald.
Maximaal 60 dagen
U heeft de mogelijkheid om in de overeenkomst een langere betalingstermijn van maximaal 60 dagen te nemen.
Langer dan 60 dagen
Als kan worden aangetoond dat het voor geen van beide partijen (leverancier en afnemer) nadelig is, mag er zelfs een betalingstermijn van langer dan 60 dagen worden afgesproken.
Betalingstermijn bedrijven en overheden (B2G).
Binnen 30 dagen
Bij overeenkomsten tussen bedrijven en overheden geldt in bijna alle gevallen dat binnen 30 dagen na de factuurdatum moet worden betaald. Van die termijn kan nauwelijks worden afgeweken.
zaterdag 23 februari 2013
UAV-GC 2005
Het gebruik van de UAV-GC 2005 neemt hand over hand toe. Steeds meer opdrachtgevers zetten hun opdrachten op deze manier in de markt. Schrader Advocaten heel veel ervaring met deze voorwaarden en de geschillen die hieruit voortvloeien.
In het traditionele bouwproces zijn de taken en verantwoordelijkheden binnen het bouwproject verdeeld tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (aannemer). De opdrachtgever werkt meestal met behulp van een architect, het ontwerp gedetailleerd uit, waarna de opdrachtnemer tot uitvoering overgaat op basis van bestek en tekeningen. Deze verhouding tussen partijen worden grotendeels beheerst door de UAV.
Inmiddels is de behoefte ontstaan om de kennis en ervaringen van de opdrachtnemer in het bouwproject op een andere wijze te gebruiken. Met de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor Geïntegreerde Contracten (UAV-gc) wordt een juridisch kader neergezet waarmee bouwprojecten anders dan traditioneel, kunnen worden benaderd. De UAV-gc biedt mogelijkheden om taken als ontwerp, uitvoeren, financieren, onderhouden en/of exploiteren te integreren bij één en dezelfde opdrachtnemende partij.
Hierna zal ik een zaak bespreken welke betrekking heeft op de informatieverstrekking, documenten en informatieplicht van partijen op basis van de UAV-gc.
Casus
In casu ging het om een ontwerp en de uitvoering van drie viaducten in een gebied waar in de tweede wereldoorlog behoorlijk was gebombardeerd. De aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in het werkgebied was dus mogelijk.
Het werk was Europees aanbesteed, waarbij de opdrachtgeefster had aangegeven dat door haar een explosievenonderzoek zou worden uitgevoerd en dit bij gunning zou zijn afgerond. De resultaten van dit onderzoek zouden aan de aannemers ter beschikking worden gesteld. Later bleek dat er toch nog aanvullend onderzoek nodig was. De kosten voor dit onderzoek belopen een bedrag van ruim 1 miljoen. Voor wie zijn rekeningen diende deze kosten moeten komen?
Standpunt van de aanneemster was kort gezegd, dat uit de contractstukken is af te leiden dat het totale explosievenonderzoek, dus ook het aanvullend onderzoek, voor rekening van de opdrachtgeefster dient te komen.
Aan de andere kant was de opdrachtgeefster van mening dat het onderzoek door de aanneemster moet worden uitgevoerd, omdat sprake is van een Design- & Constructovereenkomst waarop de UAV-gc van toepassing zijn, waarbij de werkzaamheden die de opdrachtgeefster ten behoeve van het ontwerp en de uitvoering zal verrichten limitatief in de contractdocumenten zijn opgesomd.
Oordeel
De arbiters gaan mee met het standpunt van de aanneemster. De arbiters waren van oordeel dat, los van het type contract, een volledig explosievenonderzoek op en in de buurt van het onderhavige terrein bij uitstek een onderzoek is dat voor risico van de opdrachtgever dient komen. Opdrachtgeefster dient te zorgen dat aanneemster tijdig kan beschikken over het terrein waarin het werk moet worden gerealiseerd.
Alleen als de opdrachtgever voor de gunning expliciet kenbaar had gemaakt dat aannemer dit onderzoek in zijn geheel dan wel voor een deel zelf dient uit te voeren, zou het onderzoek een verantwoordelijkheid van aanneemster kunnen zijn.
Samenvattend wil het dus niet zonder meer zeggen dat als partijen een Design- & Constructieovereenkomst sluiten dit tot gevolg heeft dat, de opdrachtnemer al het onderzoek dient te verrichten dat voor het opstellen van het ontwerp en voor de uitvoering noodzakelijk is, tenzij het tegendeel uit de contractdocumenten blijkt.
Plaats van de voorwaarden in het bouwproces.
In het traditionele bouwproces zijn de taken en verantwoordelijkheden binnen het bouwproject verdeeld tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (aannemer). De opdrachtgever werkt meestal met behulp van een architect, het ontwerp gedetailleerd uit, waarna de opdrachtnemer tot uitvoering overgaat op basis van bestek en tekeningen. Deze verhouding tussen partijen worden grotendeels beheerst door de UAV.
Inmiddels is de behoefte ontstaan om de kennis en ervaringen van de opdrachtnemer in het bouwproject op een andere wijze te gebruiken. Met de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor Geïntegreerde Contracten (UAV-gc) wordt een juridisch kader neergezet waarmee bouwprojecten anders dan traditioneel, kunnen worden benaderd. De UAV-gc biedt mogelijkheden om taken als ontwerp, uitvoeren, financieren, onderhouden en/of exploiteren te integreren bij één en dezelfde opdrachtnemende partij.
Hierna zal ik een zaak bespreken welke betrekking heeft op de informatieverstrekking, documenten en informatieplicht van partijen op basis van de UAV-gc.
Casus
In casu ging het om een ontwerp en de uitvoering van drie viaducten in een gebied waar in de tweede wereldoorlog behoorlijk was gebombardeerd. De aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in het werkgebied was dus mogelijk.
Het werk was Europees aanbesteed, waarbij de opdrachtgeefster had aangegeven dat door haar een explosievenonderzoek zou worden uitgevoerd en dit bij gunning zou zijn afgerond. De resultaten van dit onderzoek zouden aan de aannemers ter beschikking worden gesteld. Later bleek dat er toch nog aanvullend onderzoek nodig was. De kosten voor dit onderzoek belopen een bedrag van ruim 1 miljoen. Voor wie zijn rekeningen diende deze kosten moeten komen?
Standpunt van de aanneemster was kort gezegd, dat uit de contractstukken is af te leiden dat het totale explosievenonderzoek, dus ook het aanvullend onderzoek, voor rekening van de opdrachtgeefster dient te komen.
Aan de andere kant was de opdrachtgeefster van mening dat het onderzoek door de aanneemster moet worden uitgevoerd, omdat sprake is van een Design- & Constructovereenkomst waarop de UAV-gc van toepassing zijn, waarbij de werkzaamheden die de opdrachtgeefster ten behoeve van het ontwerp en de uitvoering zal verrichten limitatief in de contractdocumenten zijn opgesomd.
Oordeel
De arbiters gaan mee met het standpunt van de aanneemster. De arbiters waren van oordeel dat, los van het type contract, een volledig explosievenonderzoek op en in de buurt van het onderhavige terrein bij uitstek een onderzoek is dat voor risico van de opdrachtgever dient komen. Opdrachtgeefster dient te zorgen dat aanneemster tijdig kan beschikken over het terrein waarin het werk moet worden gerealiseerd.
Alleen als de opdrachtgever voor de gunning expliciet kenbaar had gemaakt dat aannemer dit onderzoek in zijn geheel dan wel voor een deel zelf dient uit te voeren, zou het onderzoek een verantwoordelijkheid van aanneemster kunnen zijn.
Samenvattend wil het dus niet zonder meer zeggen dat als partijen een Design- & Constructieovereenkomst sluiten dit tot gevolg heeft dat, de opdrachtnemer al het onderzoek dient te verrichten dat voor het opstellen van het ontwerp en voor de uitvoering noodzakelijk is, tenzij het tegendeel uit de contractdocumenten blijkt.
dinsdag 12 februari 2013
Voorwaarden voor vestigen retentierecht, geen feitelijke macht
Recent heeft het gerechtshof Leeuwarden moeten beoordelen of de onder-onderaannemer rechtsgeldig een beroep op het retentierecht had gedaan. Volgens het hof had de onder-onderaannemer geen zeggenschap over de bouwplaats, zodat er geen geldig retentierecht is gevestigd.
Casus
Accolade heeft omstreeks 9 december 2010 een aannemingsovereenkomst gesloten inzake de bouw van 68 woningen voor een totale aanneemsom van € 6.318.900,--. Hoofdaannemer heeft de uitvoering van de aannemingswerkzaamheden opgedragen aan een onderaannemer. Deze onderaannemer maakte gebruik van een zestiental onder-onderaannemers (waaronder partij X in de procedure, hierna: X).
Onderaannemer sluit daartoe een aannemingsovereenkomst met X. Tussen de onderaannemer en X gesloten aannemingsovereenkomst staat als omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden vermeld: het complete grond-, straat- en rioleringswerk.
X is vervolgens met de uitvoering van de werkzaamheden op het project gestart. Via de onderaannemer heeft zij de beschikking gekregen over een sleutel van het bouwslot om het – buiten de werkzaamheden met hekken afgesloten – bouwterrein te kunnen betreden.
Op enig moment raakt X – via de projectleider van onderaannemer – bekend met het nieuws dat het faillissement van de onderaannemer dreigde. Vervolgens heeft X haar transportafdeling gevraagd om voor hekken te zorgen. Hierna heeft X deze hekken om een - nog niet opgeleverde en voor circa 80% gereed zijnde - woning op het bouwterrein geplaatst en aan het hek een bord gehangen met daarop de tekst: “hier oefent X Infra en Milieu B.V. haar retentierecht uit.”
Onderaannemer gaat inderdaad failliet. Vervolgens heeft Accolade X gesommeerd om de geplaatste hekken en borden te verwijderen omdat X zich volgens Accolade ten onrechte op een retentierecht beroept, vanwege het ontbreken van de feitelijke macht over de bouwplaats.
Oordeel van het hof
Van feitelijke macht is sprake als afgifte van de teruggehouden zaak door de retentor nodig is om haar weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. Bij een onroerende zaak is nodig dat de (onder)aannemer een zodanige feitelijke macht over de zaak heeft dat de zaak voor de schuldenaar of derde ontoegankelijk is, waarbij die situatie een normaal gevolg is van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst.
Het vorenstaande brengt mee (1) dat de zeggenschap die de (onder)aannemer over de teruggehouden zaak heeft, moet voortvloeien uit haar op dat moment lopende werkzaamheden ter uitvoering van de aannemingsovereenkomst (2) dat deze zeggenschap de toegang (door de schuldenaar of rechthebbende) tot de teruggehouden zaak moet betreffen en (3) dat deze zeggenschap exclusief aan de retentor moet toekomen. Met andere woorden het gaat er om of uitsluitend X bepaalde wie wel en wie geen toegang had tot het perceel of het pand, als uitvloeisel van haar werkzaamheden als onder-onderaannemer.
Het hof komt in de onderhavige kwestie tot de conclusie dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat uitsluitend X kon bepalen wie de betreffende woning in kon en dat uitsluitend zij daarin werkzaamheden uitvoerde. X heeft geen rechtsgeldig beroep op het retentierecht gedaan en dient te teruggehouden woning af te geven aan Accolade.
Gerechtshof Leeuwarden, LJN: BZ0824, 6 februari 2013.
Abonneren op:
Posts (Atom)