zaterdag 26 november 2011

Wat verandert er?

Binnen niet al te lange termijn zullen de UAV 2011 (of misschien wel 2012?) worden geïntroduceerd.  Ik wil in dit blog kort ingaan op een aantal wijzigingen ten opzichte van de UAV 1989.

§ 1 bepaalt, dat de UAV 2011 ook van toepassing zijn op installatietechnische werken. Dit betekent, dat de UAV-TI komen te vervallen, omdat de bepalingen worden geïntegreerd in de nieuwe UAV.

§ 17 Verwerking van bouwstoffen.
In §17.2 is bepaald dat de aannemer geen grondstoffen mag verwerken, die niet zijn goedgekeurd. In de UAV 2011 geldt deze verplichting alleen nog ingeval het bestek voorschrijft dat deze goedkeuring nodig is.


§ 36 Bestekswijzigingen.
In de UAV 2011 is toegevoegd, dat de aannemer slechts een verhoging van de prijs kan vorderen in geval van door de opdrachtgever gewenste bestek wijzigingen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van de prijsverhoging, tenzij opdrachtgever die noodzaak al uit zichzelf had moeten begrijpen.


Deze waarschuwingsplicht volgt al uit het dwingendrechtelijke artikel 7:755 BW. Partijen mogen van deze wettelijke verplichting niet afwijken, dus de voorgestelde toevoeging in §36 is in principe overbodig.


§ 42 Kortingen.
In de UAV 1989 bedraagt het kortingsbedrag bij te late oplevering nog 75,-- gulden/€ 34,-- , tenzij in het bestek anders is bepaald. Logisch dat dit is aangepast. In de UAV 2011 wordt het kortingbedrag € 60,-- per dag, indien niet anders is overeengekomen.


§ 28 lid 9 UAV 2011
Het bouwverslag krijgt juridische status. In deze nieuwe paragraaf wordt bepaald, dat de directie gehouden is om verslagen van bouwvergaderingen op te stellen. Deze bouwverslagen dienen zowel door de aannemer als door de directievoerder te worden ondertekend.


Dit is een belangrijke verandering ten opzichte van de UAV 1989, waarin de directie niet gehouden was om de bouwverslagen op te stellen. Het wordt dus voor betrokken partijen van essentieel(er) belang om alert te zijn op de inhoud van de bouwverslagen en als de inhoud niet (geheel) juist is, direct melding hiervan te maken in de volgende bouwvergadering.


Wat verandert er?
Het antwoord is: niet veel en evenmin ingrijpend. De voorwaarden zijn ten opzichte van 1989 up to date gemaakt - dat mag ook wel na 22 jaar (!) - en de bepalingen liggen meer in lijn met de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw in de afgelopen jaren. Het is nu nog wachten op de inwerkingstreding. Kennelijk, maar dat heb ik van horen zeggen, zijn er discussies over het begrip “nauwlettend toezicht” bij verborgen gebreken en de 2% renteopslag bij wanbetaling.


Een volledig overzicht van de wijzigingen in de UAV 2011 ten opzichte van de UAV 1989 is te vinden via deze link: vergelijkingstabel  De wijzigingen zijn onderstreept. Zodra de UAV 2011 van kracht zijn geworden, zal ik dit melden op mijn blog.

Yvonne Schrader www.schrader.nl

zaterdag 19 november 2011

Mag het ietsje meer zijn?

Op 1 september 2011 heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw vonnis gewezen in een hoger beroepzaak inzake de waarschuwingsplicht van de aannemer bij het uitvoeren van meerwerk.

Wat was het geval:
Aannemer sluit met de Provincie een overeenkomst voor diverse maaiwerkzaamheden over de jaren 2004, 2005 en 2006. Op de overeenkomst zijn de UAV 1989 van toepassing. Tot de contractstukken behoort het GWW-bestek, met daarin voor deze kwestie relevante bepaling “Toepassen rijdende afzetting […] Rijdende afzetting volgens CROW publicatie 96b figuurnummer 7.32 […]”.

Tussen partijen is er discussie ontstaan over de wijze waarop deze rijdende afzetting moet worden ingericht. Aannemer heeft in zijn begroting gecalculeerd een werkvoertuig met eigen bebakening (à € 38.000,--) . De Provincie eist een separate actiewagen. Deze laatste uitvoeringswijze is veel duurder en aannemer vordert meerwerkvergoeding van ruim 400.000,-- euro. De Provincie weigert dit te betalen.

Arbiters in eerste aanleg wijzen deze vordering af. Aannemer gaat hiertegen in hoger beroep. In hoger beroep oordelen arbiters dat beide voertuigen onder het begrip “rijdende afzetting” vallen, zoals bedoeld in het bestek. De Provincie heeft geen nadere keuze gemaakt hoe de rijdende afzetting moet zijn ingericht, zodat aannemer een uitvoeringsvrijheid had en dus van een (goedkopere) rijdende afzetting met eigen bebakening mocht uitgaan. Het feit dat de Provincie tijdens de uitvoering een (veel duurdere) rijdende afzetting met separate actiewagen eiste, maakt dat aannemer terecht aanspraak maakt op meerkosten, aldus appelarbiters.

De Provincie verweert zich met verwijzing naar artikel 7:755 BW en stelt dat aannemer haar niet tijdig heeft ingelicht over de kostenverhoging en daarmee de Provincie de mogelijkheid heeft ontnomen om het werk te versoberen of anderszins haar financieel beleid aan te passen. Artikel 7:755 BW bepaalt dat aannemer slechts aanspraak kan maken op vergoeding van meerkosten indien hij zin opdrachtgever tijdig voor de noodzaak van deze meerkosten heeft gewaarschuwd, tenzij opdrachtgever deze noodzaak redelijkerwijs zelf had behoren te begrijpen.

Appelarbiters volgen de Provincie hierin, maar stellen dat “het een feit van algemene bekendheid (is) dat de Provincie met enige regelmaat bestekken in de GWW-sector uitgeeft. Op grond hiervan had de Provincie in redelijkheid moeten begrijpen dat de door haar geëiste uitvoeringswijze […] meerkosten met zich meebrengt. “ Temeer omdat aannemer in zijn begroting hiervoor een bedrag van € 38.000,-- had opgenomen en de Provincie in redelijkheid had moeten begrijpen dat dit bedrag bij lange na niet toereikend was.

Dit oordeel laat volgens arbiters onverlet dat aannemer de concrete kosten van het meerwerk tijdig, maar in ieder geval op het moment die kosten bekend hadden kunnen zijn, aan de Provincie had moeten melden. Dit was eind 2004, maar aannemer heeft tot april 2007 gewacht met deze prijsopgave. Hiermee heeft aannemer de provincie de kans ontnomen om een sober maairegime in te voeren of anderszins haar financieel beleid te herzien. Appelarbiters straffen dit af, door de gevorderde meerkosten over de jaren 2005 en 2006 te matigen met 50%.

In mijn bouwrechtpraktijk draait het vaak om ‘niet goed, te laat en/of te duur’. Het onderwerp ‘te duur’ heeft betrekking op de meerwerkafrekening. Het komt nog te vaak voor, dat over het meerwerk geen afspraken worden gemaakt. De aannemer volgt in goed vertrouwen de aanwijzingen/opdrachten van directievoerder/opdrachtgever op, zonder vooraf melding te maken van de gevolgen in tijd en geld. Op grond van artikel 7:755 BW kan hij daarmee zijn recht verspelen om het meerwerk betaald te krijgen. Dit is slechts anders, indien de opdrachtgever de noodzakelijk van de meerkosten had kunnen begrijpen. Dit zal de aannemer dan aannemelijk moeten maken.

Advies is dus: leg meerwerk schriftelijk vast en altijd, tijdig (!) en schriftelijk waarschuwen voor gevolgen in tijd en geld.

Yvonne Schrader www.schrader.nl
Kantoorbrochure Schrader Advocaat

zondag 13 november 2011

Scheuren, dilataties & directie

In een van mijn dossiers heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw onlangs vonnis gewezen. Gelukkig kon ik mijn cliënt berichten dat zijn vordering volledig is toegewezen. Dit was volgens verwachting, maar je weet het nooit zeker. Soms is procederen bij de Raad net een soort prijsschieten en kan het vonnis je volledig verrassen.

De casus is de volgende:

Mijn cliënt, een middelgrote aannemer, sluit met zijn opdrachtgever een aannemings-
overeenkomst voor de uitbreiding van een bedrijfspand. Overeenkomstig door opdrachtgever verstrekte bestek en tekeningen. Opdrachtgever heeft een bouwmanagementbureau ingeschakeld om directie te voeren.

Tot het aangenomen werk behoorde onder meer de aanleg van een in het werk gestorte betonvloer voor een wasstraat. Deze diende rondom de garage gelegd te worden. De vloer is in opdracht van opdrachtgeefster ontworpen en berekend door een constructeur. Voor deze vloer diende aannemer een certificaat van vloeistofdichtheid af te geven. Tijdens de uitvoering waarschuwt aannemer dat volgens hem een dilatatieprofiel in het verlengde van de buitengevel van de garage nodig is. Zodat de vloer los van de garage kan werken. Deze dilatatie staat niet op tekening aangegeven. De directievoerder acht deze dilatatie onnodig en stuurt de constructeur er op af. De aannemer volgt de aanwijzingen van de constructeur op.

Op 17 september 2008 wordt het werk opgeleverd, scheurvorming in de vloer is een opleverpunt. Zo ook het ontbreken van het certificaat van vloeistofdichtheid. Opdrachtgever houdt aannemer hiervoor verantwoordelijk en schort de betaling van de laatste termijn op. Opdrachtgever stelt, dat aannemer de aanwijzingen van de constructeur niet heeft opgevolgd. Aannemer bestrijdt dit en is van mening, dat de gebreken aan de vloer hem niet toegerekend kunnen worden, maar biedt aan om de scheuren te repareren. De vloer is door de scheuren uiteraard (nog) niet vloeistofdicht, zodat een certificaat niet afgegeven kan worden. De directievoerder onderhoudt de contacten met aannemer, wijst het herstelvoorstel af en wil volledige vervanging van de vloer.

Namens aannemer start ik de procedure op. Opdrachtgever handhaaft zijn standpunt. Aannemer wijst erop, dat hij het werk heeft uitgevoerd volgens bestek en tekeningen, hij tijdig heeft gewaarschuwd en dat tijdens de uitvoering namens opdrachtgever goedkeuring voor de wijze van uitvoering is gegeven. De directievoerder heeft aannemer namelijk per e-mail bericht, dat hij pas de vloer mocht storten nadat de constructeur heeft geconstateerd dat “alles” goed was. Volgens opdrachtgever had deze controle en goedkeuring alleen betrekking op de wapening, maar aan deze stelling gaan arbiters voorbij: ”Gezien de discussie die tussen alle betrokken partijen over de wasstraatvloer is gevoerd ligt het ook niet voor de hand aan te nemen dat het aanneemster werd toegestaan eerder te storten dan nadat de constructeur had geconstateerd dat alle daartoe noodzakelijke werkzaamheden waren afgerond”.

Arbiters concluderen dat er sprake is van een ontwerpfout, waarvoor opdrachtgever verantwoordelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben arbiters aangestuurd op een schikking. Partijen zijn ook op de gang geweest, maar kwamen niet tot overeenstemming. De directievoerder bleef van mening, dat er een compleet nieuwe vloer aangebracht zou moeten worden. Arbiters hebben de directievoerder duidelijk laten weten, dat hiervan sowieso geen sprake van zou kunnen zijn: “te veel gevraagd”.

In deze zaak was duidelijk dat de directievoerder een (te) grote invloed heeft (gehad) op de beslissingen van opdrachtgever. Het advies van de directievoerder heeft opdrachtgever nu in een veel nadeliger pakket gebracht. Ik ben dit al in meerdere zaken tegengekomen. Ik begrijp best dat de directievoerder het beste voor zijn opdrachtgever wil, maar het komt toch ook regelmatig voor, dat hij daarin te ver doorschiet. Uiteindelijk zijn er dan twee verliezers: de aannemer die 3 jaar op zijn geld heeft moeten wachten en de opdrachtgever die ruim 20.000 euro rente moet bijbetalen. Dat is jammer.

Yvonne Schrader www.schrader.nl
Kantoorbrochure Schrader Advocaat



maandag 7 november 2011

Aansprakelijk ?!

Hoe zit het ook al weer met de aansprakelijkheid van de aannemer, volgens de UAV?

Uitgangspunt: na de oplevering is aannemer niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen in het werk (§ 12 UAV).

Behoudens:

a. Garantie (§ 22 UAV). 

Dit spreekt voor zich. De opdrachtgever moet (slechts) aannemelijk maken dat het gebrek "met grote mate van waarschijnlijkheid" moet worden toegeschreven aan de "minder goede hoedanigheid of gebrekkige uitvoering". 

b. Onderhoudstermijn (§ 11).

UAV schrijft geen onderhoudstermijn voor, maar staat meestal wel in bestek. Aannemer is aansprakelijk voor gebreken die in de onderhoudstermijn aan de dag zijn getreden (en dus niet bij oplevering zichtbaar waren).

De onderhoudstermijn verlicht de bewijslast van opdrachtgever. Indien opdrachtgever tijdens de onderhoudstermijn een gebrek constateert dient aannemer dit te herstellen, tenzij aannemer aantoont dat het gebrek niet aan hem is toe te rekenen. Aan het einde van de onderhoudstermijn zal een heropname plaatsvinden (§ 11 lid 6 UAV).

c. Aansprakelijk voor verborgen gebreken ( 12 leden 2 en 3).

§12.3 UAV beschrijft expliciet wat onder een verborgen gebrek moet worden verstaan:
Indien een gebrek – ondanks nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering dan wel bij opneming van het werk - door de directie redelijkerwijs niet onderkend had kunnen worden.

Wat is nauwlettend toezicht?
AFHANKELIJK van de mate van directievoering (incidenteel of dagelijks);
Indien geen directie: verwacht wordt dan een zeker oplettende opdrachtgever, maar eisen aan inzicht of gebrek aanwezig is, mogen niet te zwaar zijn.

Enkele voorbeelden uit de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, waarvan niet van de opdrachtgever mocht worden verwacht dat hij deze gebreken had kunnen onderkennen: kelderconstructie niet waterdicht, roestvorming gasleiding door ontbreken van ventilatie onder vloer, daklekkage door te weinig ventilatieopeningen.
RvA: indien een deskundige een gebrek bij de oplevering over het hoofd heeft gezien vrijwaart dit de aannemer niet indien er sprake is van een duidelijke, door de aannemer gemaakte bouwfout. Arbiters: “het hoort niet dat een fout van de aannemer de opdrachtgever kan worden toegerekend".

Bewijslast ligt nu bij opdrachtgever. Opdrachtgever dient te bewijzen dat er sprake is van een gebrek, die ondanks nauwlettend toezicht niet eerder onderkend had kunnen worden én dat de aannemer voor dit gebrek verantwoordelijk is.

Gebrek moet binnen redelijke termijn gemeld worden (§12 lid 2) (redelijk is binnen 2 à 3 maanden na ontdekking van het gebrek). Is de opdrachtgever te laat met melden, dan kan dit verlies van rechten opleveren. 

Verjaringstermijn rechtsvordering: 2 jaar na protest/klacht (artikel 7:756 BW). Verjaring kan gestuit worden, eenvoudig door een brief waarin aanspraak op herstel wordt gehandhaafd.

Vervaltermijn rechtsvordering: 5 jaar na oplevering (of na verstrijken onderhoudstermijn). Let op: vervaltermijn: kan dus niet gestuit worden. Binnen 5 jaar moet de procedure aanhangig zijn gemaakt anders is het (in principe) over en uit. In beginsel gaat deze termijn weer lopen na (structurele!) herstelwerkzaamheden, en dan alleen voor wat betreft het uitgevoerde herstel.

d. Aansprakelijk voor ernstige gebreken (§ 12 lid 2a).

“indien het geval, voorzien in artikel 1645 BW, zich voordoet". De aansprakelijkheidstermijn in de UAV voor ernstige gebreken is 10 jaar. Indien de opdrachtgever te laat is met het instellen van een rechtsvordering voor een verborgen gebrek (5 jaar), wordt veelal het gebrek als “ernstig” gekwalificeerd om alsnog verhaal te kunnen halen. Een ernstig gebrek wordt echter niet zomaar aangenomen - er moet sprake zijn van een "vergaan" of "dreigend vergaan" - en de meeste vorderingen stranden dan ook. In een volgend blog zal ik uitgebreid aandacht besteden aan dit onderwerp. 

Yvonne Schrader www.schrader.nl