De casus is de volgende:
Mijn cliënt, een middelgrote aannemer, sluit met zijn opdrachtgever een aannemings-
overeenkomst voor de uitbreiding van een bedrijfspand. Overeenkomstig door opdrachtgever verstrekte bestek en tekeningen. Opdrachtgever heeft een bouwmanagementbureau ingeschakeld om directie te voeren.
Tot het aangenomen werk behoorde onder meer de aanleg van een in het werk gestorte betonvloer voor een wasstraat. Deze diende rondom de garage gelegd te worden. De vloer is in opdracht van opdrachtgeefster ontworpen en berekend door een constructeur. Voor deze vloer diende aannemer een certificaat van vloeistofdichtheid af te geven. Tijdens de uitvoering waarschuwt aannemer dat volgens hem een dilatatieprofiel in het verlengde van de buitengevel van de garage nodig is. Zodat de vloer los van de garage kan werken. Deze dilatatie staat niet op tekening aangegeven. De directievoerder acht deze dilatatie onnodig en stuurt de constructeur er op af. De aannemer volgt de aanwijzingen van de constructeur op.
Op 17 september 2008 wordt het werk opgeleverd, scheurvorming in de vloer is een opleverpunt. Zo ook het ontbreken van het certificaat van vloeistofdichtheid. Opdrachtgever houdt aannemer hiervoor verantwoordelijk en schort de betaling van de laatste termijn op. Opdrachtgever stelt, dat aannemer de aanwijzingen van de constructeur niet heeft opgevolgd. Aannemer bestrijdt dit en is van mening, dat de gebreken aan de vloer hem niet toegerekend kunnen worden, maar biedt aan om de scheuren te repareren. De vloer is door de scheuren uiteraard (nog) niet vloeistofdicht, zodat een certificaat niet afgegeven kan worden. De directievoerder onderhoudt de contacten met aannemer, wijst het herstelvoorstel af en wil volledige vervanging van de vloer.
Namens aannemer start ik de procedure op. Opdrachtgever handhaaft zijn standpunt. Aannemer wijst erop, dat hij het werk heeft uitgevoerd volgens bestek en tekeningen, hij tijdig heeft gewaarschuwd en dat tijdens de uitvoering namens opdrachtgever goedkeuring voor de wijze van uitvoering is gegeven. De directievoerder heeft aannemer namelijk per e-mail bericht, dat hij pas de vloer mocht storten nadat de constructeur heeft geconstateerd dat “alles” goed was. Volgens opdrachtgever had deze controle en goedkeuring alleen betrekking op de wapening, maar aan deze stelling gaan arbiters voorbij: ”Gezien de discussie die tussen alle betrokken partijen over de wasstraatvloer is gevoerd ligt het ook niet voor de hand aan te nemen dat het aanneemster werd toegestaan eerder te storten dan nadat de constructeur had geconstateerd dat alle daartoe noodzakelijke werkzaamheden waren afgerond”.
Arbiters concluderen dat er sprake is van een ontwerpfout, waarvoor opdrachtgever verantwoordelijk is.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben arbiters aangestuurd op een schikking. Partijen zijn ook op de gang geweest, maar kwamen niet tot overeenstemming. De directievoerder bleef van mening, dat er een compleet nieuwe vloer aangebracht zou moeten worden. Arbiters hebben de directievoerder duidelijk laten weten, dat hiervan sowieso geen sprake van zou kunnen zijn: “te veel gevraagd”.
In deze zaak was duidelijk dat de directievoerder een (te) grote invloed heeft (gehad) op de beslissingen van opdrachtgever. Het advies van de directievoerder heeft opdrachtgever nu in een veel nadeliger pakket gebracht. Ik ben dit al in meerdere zaken tegengekomen. Ik begrijp best dat de directievoerder het beste voor zijn opdrachtgever wil, maar het komt toch ook regelmatig voor, dat hij daarin te ver doorschiet. Uiteindelijk zijn er dan twee verliezers: de aannemer die 3 jaar op zijn geld heeft moeten wachten en de opdrachtgever die ruim 20.000 euro rente moet bijbetalen. Dat is jammer.
Yvonne Schrader www.schrader.nl
Kantoorbrochure Schrader Advocaat