De rechtbank Leeuwarden heeft op 5 oktober 2011 vonnis gewezen in een bouwgeschil. De zaak is juridisch niet echt spannend, maar het beschrijft wél de praktijk van alle dag. Het vonnis bevat een aantal leermomenten voor met name de opdrachtgever.
Waar gaat het om? Aannemer neemt de verbouwing aan van een vakantiewoning in Schiermonnikoog voor een totaalprijs van € 107.000,-- inclusief BTW. In december 2008 is aannemer met het werk begonnen. Omstreeks 6 juli 2009 heeft een bezichtiging plaatsgevonden van de woning door de architect. Aannemer was hierbij niet aanwezig. De architect heeft tijdens deze bezichtiging vastgesteld dat de werkzaamheden op een aantal punten niet of niet deugdelijk waren uitgevoerd en een opleverlijst opgesteld. De lijst wordt op 7 juli 2009 aan aannemer gestuurd. Van juni 2009 tot januari 2010 heeft mailverkeer tussen partijen plaatsgevonden over de vraag wanneer een gezamenlijk bezichtiging zou kunnen plaatsvinden, wanneer aannemer de opleverpunten zou kunnen herstellen en wanneer opdrachtgever de facturen van aannemer zou voldoen. Opdrachtgever laat uiteindelijk een bedrag van ruim € 18.000,-- onbetaald.
Aannemer start een procedure bij de rechtbank. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of de woning is opgeleverd. De rechtbank neemt als uitgangspunt de wet (artikel 7:758 BW), waarin de woning als opgeleverd wordt beschouwd na de aanvaarding daarvan door opdrachtgever. Heeft de opdrachtgever aan de hand van de opleverlijst op 7 juli 2009 het werk integraal geweigerd of juist goedgekeurd, behoudens de opleverpunten? In de procedure komt vast te staan, dat opdrachtgever op 18 augustus 2009 de vakantiewoning heeft verhuurd. De rechtbank oordeelt, dat uit deze ingebruikname redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat opdrachtgever het werk van aannemer heeft geaccepteerd, met uitzondering van de opleverpunten. De rechtbank stelt dat de woning per 7 juli 2009 als opgeleverd moet worden beschouwd.
Opdrachtgever beroept zich op de ontbinding van de overeenkomst. Het ontbinden van de overeenkomst is mogelijk, indien er sprake is van een verzuim. Voor verzuim is vereist (6:82 BW) een ingebrekestelling met termijnstelling waarbinnen de gebreken moeten worden opgelost. Niet gesteld noch gebleken is, dat opdrachtgever aannemer in gebreke heeft gesteld. Aannemer is derhalve niet in verzuim, zodat opdrachtgever geen geslaagd beroep kan doen op ontbinding.
Subsidiair beroept opdrachtgever zich op opschorting van betaling, omdat aannemer de opleverpunten niet heeft hersteld. Uit het e-mailverkeer wordt duidelijk dat aannemer telkens weer geprobeerd heeft om tot afspraken te komen over een gezamenlijke bezichtiging en over een datum waarop hij kon werken aan het herstel van de punten. Rechtbank “hoewel [gedaagde] wel met de mond beleed dat hij tot afspraken wilde komen, hield hij in de praktijk de boot af”. De rechtbank oordeelt dat opdrachtgever aannemer niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen en daarmee in schuldeisersverzuim is gekomen. Er is dus geen geslaagd beroep mogelijk op opschorting. De rechtbank bevrijdt aannemer op zijn verzoek van zijn herstelverplichting en oordeelt dat opdrachtgever aan aannemer de restantbetaling moet betalen.
De leermomenten zijn dus:
1. Bij eerdere ingebruikneming duidelijk vermelden dat door de opneming en ingebruikname het werk niet als opgeleverd wordt beschouwd (vergelijk paragraaf 10 lid 3 UAV).
2. Bij een tekortkoming de aannemer schriftelijk in gebreke stellen en een redelijke termijn stellen waarbinnen de aannemer de tekortkomingen / gebreken moet herstellen.
3. De aannemer vervolgens óók daadwerkelijk de gelegenheid geven om te herstellen, zodat schuldeisersverzuim wordt vermeden en daardoor een geslaagd beroep op opschorting van betaling wordt afgewezen.
Het vonnis is te lezen via deze link http://goo.gl/sYs80
Yvonne Schrader www.schrader.nl