Vorige week woensdag was de mondelinge behandeling van een procedure die de tegenpartij aanhangig heeft gemaakt bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Dit was in circa twee jaar tijd de 3e procedure tussen partijen en een nieuwe procedure zit eraan te komen. Wat houdt partijen verdeeld?
Mijn cliënte, die zich onder andere toelegt op grondwerken, heeft met hoofdaannemer een onderaannemingsovereenkomst gesloten ten behoeve van het “in den natte” ontgraven van een bouwput voor een ondergrondse bouwlaag. Tijdens de uitvoering blijkt, dat de overeengekomen diepte niet kan worden bereikt. In de optiek van onderaannemer is dit het gevolg van het openbarsten van de bouwput, waardoor er steeds opnieuw zand in de put stroomt. Partijen spreken af het probleem te laten onderzoeken door een deskundige, maar aannemer ziet hier een dag later vanaf vanwege de kosten. Onderaannemer verklaart zich bereid het werk af te maken, maar wil voor dit extra werk betaald krijgen. Aannemer gaat hier niet mee akkoord en schakelt een derde in om het werk af te maken. Aannemer laat de facturen van onderaannemer onbetaald, met een beroep op opschorting omdat hij schade zou hebben geleden. Aannemer verzuimt daarbij om zijn schade aan te tonen.
Namens onderaannemer start ik de incassoprocedure bij de Raad van Arbitrage. Aannemer beroept zich als eerste op de onbevoegdheid van de arbiters. Arbiters wijzen dit verzoek af, kort gezegd omdat aannemer geen beroep toekomt op vernietiging van de toepasselijke algemene voorwaarden waarin dit arbitrale beding is opgenomen. Aannemer wordt veroordeeld de proceskosten ten belope van € 1.202,63.*
Tijdens de procedure verweert hoofdaannemer zich met de stelling, dat onderaannemer het werk ondeugdelijk heeft verricht en dat hij schade heeft geleden, dat hij wenst te verhalen op onderaannemer. Ondanks herhaalde verzoeken van onderaannemer blijft aannemer echter ook in de procedure nalatig om zijn schade aan te tonen. Ook stelt aannemer géén reconventionele vordering (tegeneis) in. Arbiter gaat voorbij aan dit beroep op opschorting of verrekening en oordeelt, dat aannemer aan onderaannemer 80% van de aanneemsom moet betalen, omdat de bouwkuip voor 80% is uitgegraven. Aannemer wordt voor veroordeeld in de proceskosten ad € 7.320,--.*
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat een eventueel in te stellen hoger beroep de werking van het vonnis niet schorst. Onderaannemer maakt dus aanspraak op betaling van de hoofdsom, met rente en kosten, overeenkomstig het vonnis. Aannemer wil nog steeds niet betalen en start een kort geding bij de rechtbank om schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te laten bevelen, “totdat definitief op het door aannemer tegen dat vonnis in te stellen hoger beroep zal worden beslist “. Volgens aannemer is er sprake van diverse klaarblijkelijke juridische misslagen en maakt onderaannemer misbruik van zijn bevoegdheid indien hij tot uitvoerlegging van het vonnis overgaat. Onderaannemer betwist dit alles gemotiveerd. De voorzieningenrechter beslist dat van feitelijke of juridische misslagen niets is gebleken en wijst de vordering af. Aannemer wordt veroordeeld in de proceskosten ad € 790,--. * Deze procedure was overigens bij voorbaat al kansloos, maar dit terzijde.
Aannemer stelt tegen het arbitrale vonnis geen hoger beroep in, en het vonnis krijgt kracht van gewijsde. Partijen proberen nog tot een schikking te komen, maar het voorstel van onderaannemer wordt verworpen. Vervolgens start aannemer een nieuwe arbitrale procedure en vordert vergoeding van zijn schade. Onderaannemer verweert zich gemotiveerd tegen de beweerde tekortkoming, de noodzaak en hoogte van de schade. Ook stelt onderaannemer, dat overeenkomstig een vervaltermijn in haar algemene voorwaarden, aannemer haar rechten ondertussen heeft verwerkt. Tijdens de zitting gaan de drie arbiters eerst op dit punt in. Partijen geven een toelichting. Op de vraag van arbiters waarom aannemer bij de eerste procedure geen tegenvordering heeft ingediend, komt advocaat van aannemer met een (mijns inziens) ongeloofwaardige redenering. Volgens hem was hier nog geen aanleiding toe, omdat onderaannemer het standpunt innam dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er na een vonnis wel ruimte zou zijn voor een schikking. Na een verdere toelichting van beide zijden, wordt de zitting geschorst. Na ongeveer een half uur worden partijen weer binnen geroepen. Arbiters oordelen dat het vorderingsrecht is komen te vervallen en dat het inhoudelijk behandelen van de zaak “zonde van de tijd” is. Het schriftelijk vonnis volgt over een paar maanden. Naar verwachting zullen de proceskosten - die door de aannemer als de in het ongelijk gestelde partij betaald moeten worden - rond de € 10.000,-- bedragen.
Aannemer is dus tot op heden maar liefst circa € 20.000,-- kwijt aan proceskosten. Hierbij moeten de kosten van zijn eigen advocaat nog eens opgeteld worden. Dus ik verwacht dat het bedrag dan wel (meer dan) verdubbeld moet worden. De advocaat heeft al aangekondigd tegen het laatste vonnis in hoger beroep te zullen gaan. Het einde is dus (blijkbaar) nog niet in zicht en de kosten lopen alleen maar op. Let wel, het financiële belang van de zaak is € 70.000,--. Ik kan over het verloop van deze zaak behoorlijk gefrustreerd worden en voel een sterke behoefte om mijn confrère door elkaar te rammelen. Partijen worden onnodig op kosten gejaagd, omdat er (in ieder geval) inefficiënt geprocedeerd wordt. Bij mij rijst dan de vraag: wiens belang dienen deze procedures?
Yvonne Schrader www.schrader.nl
* Om privacyredenen heb ik deze keer geen verwijzingen naar de verschillende vonnissen opgenomen. Kijk ook eens naar mijn nieuwe kantoorbrochure