vrijdag 8 maart 2013

Overgangsrecht verjaringstermijn

Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van een tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woonhuis en een bedrijfspand op regie basis. 

Aanneemster heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op verjaring. Onder het voor 1 september 2003 geldende recht  gold voor rechtsvorderingen inzake gebreken een verjaringstermijn van vijf jaar. Sinds 1 september 2003 geldt op grond van artikel 7:761 BW een verjaringstermijn van twee jaar.

Welk verjaringstermijn dient nu aangehouden te worden? 

Om te beoordelen welk verjaringstermijn aangehouden dient te worden is het overgangsrecht van belang. Met name artikel 217 van de Overgangswet nieuw BW. Dit artikel bepaalt:
1. Op de overeenkomst van aanneming van werk die vóór het tijdstip van het in werking treden van titel 12 boek 7 zijn gesloten, wordt deze titel drie jaren na dat tijdstip van toepassing. 
2. In afwijking van lid 1 worden de bepalingen van afdeling 2 van titel 12 van Boek 7 niet van toepassing op een overeenkomst van aanneming van werk die vóór dat tijdstip is gesloten. 
3. In afwijking van de leden 1 en 2 is titel 12 van Boek 7 van toepassing op de gevolgen van niet nakoming in het geval dat een der partijen na het in werking treden van deze titel in de nakoming van een verbintenissen tekortschiet, tenzij dat tekortschieten een voortzetting van een eerdere tekortkoming is. 

Oordeel arbiter in eerste aanleg
Arbiter in eerste aanleg heeft overwogen dat nu de overeenkomst tussen partijen is gesloten vóór de inwerkingtreding van titel 12 van boek 7 op 1 september 2003, namelijk in of omstreeks oktober 2002, lid 1 van artikel 217 Overgangswet nieuw BW van toepassing is. Arbiter in eerste aanleg was voorts van oordeel dat lid 3 toepassing mist omdat “het tekortschieten – de niet vloeistofdichte vloer – is gebeurd voor 1 september 2003 en dus niet na het in werking treden van titel 12 boek 7”. Arbiter in eerste aanleg heeft daarom tot 1 september 2006 een verjaringstermijn van vijf jaar toegepast en vanaf 1 september 2006 een verjaringstermijn van twee jaar. Arbiter oordeelde dat de vordering van opdrachtgever niet verjaard was. 

Oordeel arbiters hoger beroep
Anders dan de arbiter in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat lid 3 wel van toepassing is voor zover het gaat om het onvoldoende afschot, dat moet worden beschouwd als een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van aanneemster ten tijde van de oplevering. De oplevering vond plaats in het voorjaar van 2003, dus voordat op 1 september 2003 de nieuwe titel aanneming van werk (waaronder artikel 7:761 BW) werd ingevoerd. Aangezien dit gebrek ten tijde van die inwerkingtreding echt nog niet was verholpen, is sprake van een voortzetting van de tekortkoming als bedoeld in lid 3. In dat geval is het oude recht van toepassing. 

Conclusie
Artikel 3:307 BW wat onder het oude recht gold voor aanneming van werk, heeft in casu te gelden. Een rechtsvordering tot nakoming verjaarde door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgend op die waarop de vordering opeisbaar was geworden. Dat was in casu het geval bij de (feitelijke) oplevering van het werk in het voorjaar van 2003. 

Opdrachtgever heeft zijn klacht met betrekking tot het onvoldoende afschot in de vloer binnen vijf jaar na de oplevering, onder meer bij brief van 1 juli 2004, gemeld en aanneemster daarvoor in gebreke gesteld. Hierdoor is de verjaring gestuit en een nieuw termijn van vijf jaar aangevangen. Bij het aanhangig maken van het geschil binnen vijf jaar nadien, op 17 april 2009, was de vordering derhalve nog niet verjaard. Uiteindelijk komen ook appelarbiters tot de conclusie dat het verjaringsverweer van aanneemster niet kan slagen. 

RvA: 71.634