Gerechtshof Leeuwarden: geen fatale termijn, dus ingebrekestelling noodzakelijk.
Het ging in deze zaak om het volgende.
Partij X exploiteert een bedrijf dat zich richt op projectinrichting. Partij Y houdt zich bezig met projectstoffering, onder andere het leggen van marmoleum.
Sinds 2002 kenden deze twee partijen min of meer een vaste samenwerking . Indien X een project aannam waarvan het leggen van een marmoleumvloer onderdeel uitmaakte, werd dit werk een op een gegund aan Y. De overeenkomst van partijen was daarbij gebaseerd op een vaste prijs voor een reeks van werkzaamheden als primeren, schuren, stofzuigen, egaliseren, leggen, lassen en afkitten. Y diende werkzaamheden uit te voeren in Ter Apel.
Op 13 december 2009 mailde Y aan X: “Het spijt mij enorm hoe het de afgelopen week is verlopen. Maar ik kan niet meer. Ik ben op !! Voor wat betreft Ter Apel gaat het werk daar in eerste instantie door. Ik zal proberen om het werk te controleren. Morgen gaan er gewoon weer mensen heen. Morgenavond ga ik met hen om de tafel over hoe het werk in Ter Apel verder zal verlopen”.
Na deze e-mail heeft Y geen werkzaamheden meer uitgevoerd en X lijdt hierdoor schade.
X vordert schadevergoeding en stelt dat zij uit de mededeling van 13 december 2009 kon afleiden dat Y in de nakoming van de overeenkomst tekort zou schieten waardoor zij Y niet in gebreke hoefde te stellen (6:83 sub c BW).
Om schadevergoeding toegewezen te krijgen, is het vereist de wederpartij in gebreke te stellen. In sommige gevallen is een ingebrekestelling niet vereist.
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat partij X partij Y wel in gebreke had moeten stellen, maar dit heeft nagelaten. De rechtbank heeft de vordering van partij X afgewezen.
In hoger beroep voert X de volgende standpunten aan:
a. Een ingebrekestelling was niet nodig omdat de overeenkomst niet binnen een overeengekomen (fatale) termijn is nagekomen.
b. Een ingebrekestelling was niet nodig omdat appellante uit de e-mail van 13 december 2009 moest afleiden dat geïntimeerde in de nakoming zou tekortschieten.
c. Een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Ad a.
Het hof overweegt dat het enkele feit dat mogelijk tussen X en haar opdrachtgeefster een fatale termijn van week 1 2010 is overeengekomen nog niet betekent dat die termijn ook tussen X en Y is overeengekomen.
Ad b en c.
X stelt dat Y gehouden was de werkzaamheden in eigen persoon uit te voeren. Dit strookt echter niet met hetgeen X eerder in de procedure heeft aangevoerd, waarbij zij heeft gesteld dat Y afhankelijk van de grootte van een project de vrijheid had om zelf te bepalen hoeveel en welke onderaannemers er ingeschakeld moesten worden. Het betoog van X is tegenstrijdig. Het hof gaat dan ook aan de bewuste stelling voorbij en houdt het ervoor dat Y de werkzaamheden niet noodzakelijkerwijs zelf diende uit te voeren, maar wel verplicht was leiding te geven aan de werkzaamheden.
Al met al komt het hof tot het oordeel dat de bewuste e-mail van 13 december 2009 weliswaar bij X tot gerechtvaardigde twijfel mocht leiden omtrent de vraag of Y de overeenkomst correct zou nakomen, maar dat de inhoud nu ook weer niet zodanig was dat X dit als een mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c mocht beschouwen en een ingebrekestelling achterwege kon blijven.
Tevens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kon blijven.
Nu in dit geval een ingebrekestelling was vereist maar achterwege is gebleven, is niet voldaan aan een van de vereisten voor een toewijzing van schadevergoeding. De vordering van X is om die reden niet toewijsbaar, aldus het hof.
LJN BZ5612