- Er moet een opeisbare vordering zijn. Dit betekent dat de betalingstermijn van een of meer facturen dient te zijn verstreken.
- De aannemer moet de feitelijke macht uitoefenen. Ten aanzien van dit vereiste geldt dat voor het uitoefenen van de feitelijke macht, de aannemer houder van een bouwwerk of -plaats dient te zijn. De aannemer heeft deze feitelijke macht, indien ontruiming nodig is om het bouwwerk of bouwterrein weer in de macht van de opdrachtgever te brengen.
Er is echter wel een risico dat de werking van het retentierecht verloren zal gaan. Dit is het geval indien de aannemer ongecontroleerd en onvoorwaardelijk derden toelaat op het terrein en/of er geen zorg voor draagt dat er bijvoorbeeld nog materieel en hekken aanwezig zijn op en om het werk. In een recente casus oordeelde de rechtbank, dat de aannemer door eigen nalaten de feitelijke macht heeft verloren en daarom geen beroep meer kan doen op het retentierecht.
Tussen partijen is een aanneemovereenkomst gesloten voor de bouw van 12 appartementen. De aannemer heeft op 15 oktober 2012 de sloten van de bouwhekken om het bouwterrein en van de appartementen vervangen. Ook heeft de aannemer borden aangebracht waarop is aangegeven dat zij een beroep doet op haar retentierecht. Deze borden zijn dezelfde dag nog door de opdrachtgever verwijderd. Daarbij heeft de opdrachtgever op 16 oktober 2012 alle door de aannemer aangebrachte sloten laten vervangen.
De aannemer vordert in kort geding betaling van de opdrachtgever en de veroordeling van de opdrachtgever om toe te staan, dat zij het retentierecht kan blijven uitoefenen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aannemer op 15 oktober 2012 de sloten van de bouwhekken om het bouwterrein alsmede van de appartementen heeft vervangen en voorts borden heeft aangebracht waarop is aangegeven dat zij een beroep doet op haar retentierecht. Evenmin is in geschil dat de opdrachtgever deze borden slechts enkele uren later alweer heeft verwijderd en de volgende dag de door de aannemer aangebrachte sloten heeft vervangen.
Onweersproken is dat de aannemer na 16 oktober 2012 tot aan de dagvaarding in deze zaak 6 maart 2013 geen enkele actie meer heeft ondernomen om het haar door de opdrachtgever (al dan niet rechtmatig) ontnomen retentierecht weer te doen herleven. Inmiddels is de feitelijke situatie aldus dat de opdrachtgever de bouwhekken en bouwketen heeft verwijderd, dat hij de appartementen heeft verkocht en de door hem aangebrachte sleutels van (een deel van) de appartementen heeft overgedragen aan de kopers.
Bovendien heeft de aannemer feitelijk geaccepteerd dat de opdrachtgever min of meer als “gastheer” is opgetreden bij de ontvangst en rondleiding van de in eerste instantie door hem uitgenodigde deskundige op het terrein.
Gelet op die omstandigheden, alsmede de zeer korte duur waarop de aannemer haar retentierecht heeft uitgeoefend, heeft de aannemer naar oordeel van de voorzieningenrechter haar bevoegdheid om het retentierecht uit te oefenen alsnog feitelijk prijsgegeven, waardoor het teniet is gegaan. De aannemer kan thans dus geen beroep meer doen op het retentierecht.
Voor de nuances het volledig vonnis: LJN: BZ6006